Plasma transfusie

Revision date:
2 maart 2021

Toediening van plasma kan om meerdere redenen geïndiceerd zijn, zoals bij:

Verbruikscoagulopathie

  • Geef geen plasmatransfusie aan niet-bloedende patiënten met een verbruikscoagulopathie met afwijkende plasma stoltesten die geen interventie moeten ondergaan.
  • Geef geen plasmatransfusie aan niet-bloedende patiënten met een verbruikscoagulopathie met afwijkende plasma stoltesten met een INR <3,0 die een beperkte interventie moeten ondergaan.
  • Er kan geen aanbeveling worden gedaan over patiënten die een ernstigere coagulopathie en/of die interventie met hoog bloedingsrisico moeten ondergaan

Coagulopathie bij purpura fulminans ten gevolge van een aangeboren of verworven ernstige proteïne C/S deficiëntie

  • Geef plasma in de acute fase bij Purpura Fulminans ten gevolge van een proteïne S deficiëntie. Geef bij Purpura Fulminans ten gevolge van een proteïne C deficiëntie alleen plasma indien proteïne C concentraat (Ceprotin®) niet (tijdig) beschikbaar is.
  • Gebruik zowel voor proteïne S als proteïne C substitutie een initiële plasma dosis van 15 tot 20 mL/kg. Herhaal plasma transfusie in principe à 12 uur, maar gebruik bij de individuele patiënt ook eerdere opbrengsten en aanvullende kliniek (effect van additionele therapeutische maatregelen) voor timing en dosering. Streef daarbij naar dal spiegels voor het vrij proteïne S en voor de proteïne C-activiteit van > 0,25 IE/ ml

Coagulopathie bij leverinsufficiëntie

  • Geef geen plasma aan patiënten met coagulopathie veroorzaakt door leverinsufficiëntie/leverfalen met een INR <3,0 die een ingreep ondergaan, onafhankelijk van het bloedingsrisico van die ingreep.
  • Er kan geen aanbeveling worden gedaan over patiënten met een ernstiger coagulopathie veroorzaakt door leverinsufficiëntie/leverfalen.

Plasmaferese

Zie hoofstuk TTP

Plasmatransfusies bij neonaten

  • Geef geen profylactische plasmatransfusies op basis van uitsluitend afwijkend screenend stollingsonderzoek
  • Overweeg de toediening van plasma aan (premature) neonaten in de volgende situaties:
    • bloedingsneiging op basis van DIS, acuut leverfalen, trombolyse of massale transfusies;
    • kritisch zieke neonaat waarbij op basis van kliniek en aard van de ingreep/procedure de inschatting wordt gemaakt dat sprake is van verhoogd bloedingsrisico;
    • stollingsstoornis met deficiëntie waarvoor geen specifieke factorsuppletie mogelijk is.
  • Dosering
    • Geef plasma, wanneer geïndiceerd, in de volgende dosering: 15 tot 20 ml/kg in 30 tot 60 minuten i.v. afhankelijk van de circulatoire conditie en indicatie.

Plasmatransfusiebeleid bij ernstige diffuse intravasale stolling (DIS) met bloeding

Bij patiënten met diffuse intravasale stolling (DIS) die ernstig bloeden, een invasieve ingreep moeten ondergaan of anderszins een ernstig risico op bloedingen hebben, dient behandeling met plasma, zo nodig aangevuld met een fibrinogeenconcentraat, overwogen te worden.

Suppletie stollingsfactoren (plasmatransfusie) bij deficiënties

  • Bij stollingsfactor deficiënties waar geen gerichte suppletie middels donor derived of recombinant producten gegeven kan worden. Bijv factor V deficiëntie. Overweeg bij grote bloedingen bij ernstige factor V deficiëntie om te suppleren middels plasmaferese.
  • Het verdient aanbeveling in geval van ingrepen rekening te houden met verdunningscoagulopathie wanneen een patiënt dagelijks of om de dag plasmaferesebehandeling ondergaat met een andere retourvloeistof dan plasma
  • Er is geen plaats voor behandeling met plasma bij vitamine K deficiëntie en/of het couperen van orale anticoagulantia. Kies voor meer gerichte therapie zoals Cofact.