Toediening van bloedproducten

Revision date:
1 maart 2021

 

  1. Toediening vindt plaats in opdracht van een arts
  2. De aanvragend arts legt eenmalig het informed consent van de patiënt of diens (wettelijke) vertegenwoordiger vast in het EPD.
  3. Producten die niet binnen een half uur aan de patiënt kunnen worden toegediend, moeten bewaard worden in een speciale bloed-bewaar-koelkast of trombocytenschudkast en niet in een huishoudkoelkast. De bloed bewaar-koelkast en trombocytenschudkast dienen voorzien te zijn van een continue temperatuursregistratie en alarmering.
  4. Er dient vlak voor transfusie in ieder geval een laatste controle te geschieden van de patiëntidentiteit en van de bloedgroepgegevens van de donor en van de patiënt bij voorkeur elektronisch.
  5. Er mogen nooit medicamenten aan het te transfunderen bloedproduct worden toegevoegd. Ook niet andere infuusvloeistoffen dan 0,9% NaCl.
  6. Voor iedere transfusie dient de uitgangstemperatuur, bloeddruk en pols van de patiënt gemeten en vastgelegd te worden.
  7. De patiënt moet geïnstrueerd worden om tijdens transfusie eventuele bijzonderheden te melden.
  8. Toediening dient te gebeuren m.b.v. een standaard infuussysteem dat een filter heeft met een poriegrootte van 170 – 200 µm en dat gevuld is met 0,9% NaCl.
  9. De bloedtransfusie dient gedurende de eerste 10 minuten onder toezicht uitgevoerd te worden, indien mogelijk wordt dan langzaam geïnfundeerd.
  10. Erytrocyten kunnen bij voorkeur in 1-3 uur (uiterlijk binnen 6 uur) worden toegediend en hoeven tevoren niet te worden opgewarmd. Verwarmen is alleen noodzakelijk als bloed snel in moet lopen zoals bij massaal bloedverlies of bij een patiënt met klinisch belangrijke koude agglutininen/ hemolysinen. Gebruik van speciale apparatuur is hiervoor aangewezen. Plasma en trombocyten worden in ± 20 minuten toegediend.
  11. De transfusie van een bloedproduct mag niet langer dan 2 uur onderbroken worden.
  12. Bij een matige/ernstige transfusiereactie wordt de transfusie zo snel mogelijk gestaakt. Bloedzak en infuussysteem worden verwijderd en door een nieuw systeem en een zak NaCl 0.9% vervangen (de canule blijft dus in het vat). Bij milde reacties kan de transfusie onder strikt toezicht worden vervolgd.
  13. In geval van een bloedtransfusiereactie dient deze aan het transfusielaboratorium te worden gemeld (zie hoofdstuk Transfusiereacties en hemovigilantie). Hetzelfde geldt voor fouten en incidenten zonder gevolgen voor de patiënt. Voor fouten en incidenten dient ook een MIP melding te worden gemaakt
  14. Er dient een werkvoorschrift (verpleegkundig protocol) aanwezig te zijn waarin de gang van zaken rond de transfusie, alsmede de gebruikte documentatie, is beschreven. Dit werkvoorschrift dient gefiatteerd te worden door de bloedtransfusiecommissie van het betreffende ziekenhuis.