Diagnose
Diagnostische criteria aplastische anemie (AA)
- Hypoplastisch beenmerg én
- pancytopenie met 1 van de 3 ondergenoemde bloedwaarden
- afhankelijk van erytrocyten- en/of thrombocytentransfusies
NB: Andere oorzaken uitsluiten zoals hypoplastische AML/ myelodysplasie, deficiënties, infecties, hairy cell leukemie, lymfoom, myelofibrose, anorexia nervosa.
Ernstige aplastische anemie (SAA; severe aplastic anemia) (vlgs criteria International Aplastic Anemia Study Group)
- In biopsie beenmerg cellulariteit < 25% van normaal of 25–50% (waarvan < 30% hematopoïetische cellen).
- Tenminste 2 van de volgende 3 criteria:
- granulocyten < 0.5 x 109/l
- thrombocyten < 20 x 109/l
- anemie met < 1% reticulocyten (voor Hb gecorrigeerd).
Zeer ernstige aplastische anemie (VSAA; very severe aplastic anemia)
Zelfde criteria, echter granulocyten < 0.2 x 109/l.
Onderzoek
- Anamnese (medicamenten/toxische stoffen, virale infectie of hepatitis afgelopen 6 maanden, familie, transfusies, zwangerschap). Familieanamnese!
- Lichamelijk onderzoek: aanwijzingen ‘late onset’ congenitaal beenmergfalen syndromen (dysmorfie?).
- Volledig bloedbeeld, inclusief reticulocyten en differentiatie, biochemie, haptoglobine, vitamine B12 en foliumzuur, DAT.
- Virologie: EBV, CMV, hepatitis A, B, C, HIV en parvovirus B19.
- ANF, anti-dsDNA.
- Beenmergmorfologie, crista(biopsie), cytogenetica, immunofenotypering.
- PI-verankerde membraan eiwitten (PNH).
- X-thorax en echo-abdomen.
- Typering HLA klasse I van patiënt, indien indicatie voor allogene SCT ook klasse II typering en typering van siblings, ouders (klasse I en II).
- Fanconi Diagnostiek (chromosoom-breuktest ) is geïndiceerd bij nieuwe patiënten met ‘ideopathische’aplastische anemie < 40 jr, en bij patiënten >40 jr indien klinische aanwijzingen voor de diagnose Fanconi anemie zoals ‘early onset’ maligniteiten hoofd/hals (< 50 jr), café au lait/hypopigmentatie huid, dysmorfie/congenitale afwijkingen en familiair voorkomen van cytopenie. PM: Bij familiaire cytopenie contact opnemen met M. Raaijmakers voor eventueel aanvullende moleculaire diagnostiek (secretariaat.hematologie@erasmusmc.nl of m.h.g.raaijmakers@erasmusmc.nl).
Behandeling
Ondersteunend
- Bestraalde bloedprodukten vanaf start ATG of conditionering voor allogene stamceltransplantatie. Dit geldt tot 6 maanden na ATG en na transplantatie volgens de transplantatie richtlijnen.
Algemene overwegingen
- SDD niet geïndiceerd gezien (overwegend) ontbreken mucositis
- PCP profylaxe en valaciclovir ter preventie van herpesinfecties geïndiceerd gedurende de lymfopene periode na ATG en na allogene HSCT
- Schimmel/candida-profylaxe geïndiceerd indien VSAA (< 0.2×109/L)
Ten aanzien van de aard van de schimmel/candida-profylaxe
- Gedurende opname voor immuun-suppressieve therapie (IST: ATG/ciclosporine)
Optie a: posaconazol oraal (tablet, geen drank!) starten; opladen met 2x 300mg op dag 1 en daarna 1x 300mg per dag (3 tabletten van 100mg). Fluconazol stoppen. Meet dalspiegel op dag 5. Indien deze ≥0.7mg/L is dient spiegel daarna alleen nog op indicatie gemeten te worden. Indien orale intake niet mogelijk is dan kan posaconazol IV gegeven worden aan dezelfde dosering. - In thuissituatie (voor opname en na ontslag en tot > 0.2×109/L):
Optie a: posaconazol oraal (tablet, geen drank!) opladen met 2x 300mg op dag 1 en daarna 1x 300mg per dag (3 tabletten van 100mg). Fluconazol stoppen.
Optie b: overleg met infectioloog indien posaconazol niet mogelijk is over alternatieven (isavuconazol, posaconazol drank, voriconazol drank of tabletten) - Tijdens opname voor allogene stamceltransplantatie:
Optie a: posaconazol oraal (tablet, geen drank!) opladen met 2x 300mg op dag 1 en daarna 1x 300mg per dag (3 tabletten van 100mg). Fluconazol stoppen. Meet dalspiegel op dag 5. Indien deze ≥0.7mg/L is dient spiegel daarna alleen nog op indicatie gemeten te worden. Indien orale intake niet mogelijk is dan kan posaconazol IV gegeven worden in dezelfde dosering.
Optie b: overleg met infectioloog indien posaconazol niet mogelijk is over alternatieven (isavuconazol, posaconazol drank, voriconazol drank of tabletten, Ambisome inhalatie)
Opmerkingen:
Zowel voriconazol and posaconazol kunnen de ciclosporinespiegels verhogen. Bij voriconazol: Sunblock (factor 50 gebruiken op alle zongeëxposeerde lichaamsdelen)
Eerste lijns therapie
- Een allogene SCT met een sibling donor is de primaire behandeling bij jongere patiënten (zie voor gedetailleerde indicatie hoofdstuk Stamceltransplantaties/indicaties)
Immunosuppressieve therapie
- ATG (Paard, ATGAM, Pfizer) 40mg/kg/dag gedurende 4 dagen via centrale lijn, i.v., dag 1-4, thrombocytenaantal boven 40 x 109/l gedurende toediening ATG minimaal 1 dag voor start bestellen via apotheek.
- Methylprednisolon 5 mg/kg/dag, 1-8 (oraal of i.v.), daarna 1 mg/kg/dag, dag 9-14. Daarna afbouwen in 14 dagen, d.w.z. stoppen op dag 28, cave serumziekte na ATG (symptomen: rash, arthralgiën/arthritiden en koorts).
- Ciclosporine 2 dd 3 mg/kg = 6 mg/kg oraal dag 1-29. Streefdalspiegel 250-350 μg/l. Vanaf dag 28 dosis aanpassen tot spiegels tussen 150-250 μg/l. Streven naar minimaal 3 maanden onderhoudsbehandeling met ciclosporine. Indien na 3-6 maanden geen respons ciclosporine staken. Indien wel reële respons dan doorgaan met ciclosporine tot dat getallen stabiel zijn en tenminste 12 maanden, waarna ciclosporine langzaam afbouwen (0,4 mg/kg/maand) (Saracco et al, British Journal of Haematology 140: 197-205 ,2008).
Tevens cotrimoxazol en valacyclovir in de lymfopene periode tijdens en na ATG.
Tweede lijns therapie
- In geval refractaire ziekte (geen PR of CR) na 1e lijn immunosuppressieve therapie met paarden-ATG (voor respons criteria, zie tabel):
- Allogene SCT (MUD/sibling donor) indien patiënt 70 jaar of jonger (zie hoofdstuk Stamceltransplantatie/indicaties).
- Indien leeftijd > 70 jaar of geen kandidaat allo SCT: Konijnen-ATG (Thymoglobulin, Genzyme) 3.5 mg/kg/day for 5 days (response rates 30-77%, Di Bona, Br J Haematol 1999;107:330–334; Scheinberg et al, Br J Haematol 2006;133:622–627)
- In geval van relapse na initiële respons op paarden-ATG:
- Overweeg behandeling met konijnen-ATG (thymoglobulin, Genzyme) 3.5 mg/kg/day for 5 days (Response rates 65%, Scheinberg et al, Br J Haematol 2006;133:622–627)
Overige therapieën
- Ciclosporine monotherapie.
- Geen indicatie groeifactoren (monotherapie), eventueel bij ernstige infecties of tijdens ATG therapie.
Conditionering voor allogene transplantatie
Altijd niet-myeloablatief, zie Stamceltransplantatie.
Aandachtspunten
- Voorkeur beenmerg in verband met minder GVHD, echter indien bloedgroepincompatibiliteit waarvoor transplantaatbewerking noodzakelijk dan PBSCT.
- Tenminste 3 x 106 CD34+ cellen/kg.
- Risico late graft failure:
- te snel stoppen ciclosporine
- te lage dosering ciclosporine (streefspiegel 250–350 μg/l).
Daarom ciclosporine minimaal 9 maanden met therapeutische spiegels continueren.
Bij recidief (V)SAA beenmergmorfologie (crista) en cytogenetica herhalen.
In follow-up: Jaarlijks PNH diagnostiek herhalen.
Interpretatie PNH klonen bij aplastische anemie:
- Indien klinisch en laboratoriumtechnisch geen aanwijzingen voor hemolyse bij AA patiënt en aantoonbare PNH klonen: AA met subklinische PNH.
- Indien wel hemolyse en AA en PNH kloon: PNH in kader van AA.
Response Criteria
Response criteria for severe aplastic anaemia(Marsh et al, BJH 2009) | |
---|---|
None | Still severe |
Partial | Transfusion independent |
No longer meeting criteria for severe disease | |
Complete | Haemoglobin normal for age |
Neutrophil count >1·5 × 109/l | |
Platelet count >150 × 109/l | |
Response criteria for non-severe aplastic anaemia | |
None | Worse or not meeting criteria below |
Partial | Transfusion independence (if previously dependent) |
or doubling or normalisation of at least one cell line | |
or increase of baseline haemoglobin of >30 g/l (1.8 mmol/l) | |
or increase of baseline neutrophils of >0·5 × 109/l (if initially <0·5) | |
or increase of baseline platelets of >20 × 109/l (if initially <20) | |
Complete | Same criteria as for severe disease |