Indicaties stamceltransplantatie (SCT)
Allogene stamceltransplantatie
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
* Afhankelijk MRD na 2e kuur (in en volgens H150). Bij favorable NPM1+ AML alleen indicatie voor alloSCT wanneer moleculair (NPM1) positief na 2 kuren. Bij intermediate risk AML alleen indicatie voor alloSCT wanneer moleculair (NPM1) of flow MRD positief na kuur 2.
|
||
1e lijn | favorable*, intermediate* en adverse risk volgens ELN 2017 | CR1 |
≥ 2e lijn ** | n.v.t. | CR2/3 (BM remissie vereist; géén extramedullaire AML; PB hoeft niet volledig hersteld) |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
*Indicatie kan overwogen worden indien refractaire neutropenie en/of trombopenie en/of anemie en geen kandidaat/mogelijkheid voor andere therapeutische opties. Anders eventueel in de 2e lijn. NB bij MDS Int-1 met slecht risico cytogenetica en/of blasten tot 10% upfront alloSCT overwegen en bespreken. **Wanneer indicatie voor intensieve chemotherapie is de consolidatie afhankelijk van de risico- en MRD status zoals gedefinieerd in het H150 protocol (conform AML). *** Vereiste: voorafgaande remissie duur van tenminste 6 mnd, interval t.o.v. eventuele voorafgaande autoSCT van tenminste 6 mnd. |
||
1e lijn | Low/intermediate-1 risk volgens IPSS of zeer laag/laag/intermediair volgens IPSS-R*
Intermediair-2/poor risk volgens IPSS of hoog/zeer hoog volgens IPSS-R** |
<10% blasten (BM)
Overweeg upfront bij < 10% blasten (BM) anders in CR1 na inductie- en consolidatie chemotherapie (of evt. hypomethylerende therapie) |
≥ 2e lijn*** | n.v.t. | CR2/3 |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
* Alleen matched sibling en ≥ 10/10 MUD. volgens richtlijn ALL |
||
1e lijn | intermediair*, hoog** | CR1 |
> 2e lijn | n.v.t. | CR2/3 |
1e, 2e lijn | geen indicatie | |
≥ 3e lijn | n.v.t. | tenminste responsieve ziekte |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
* Na 1e lijnsbehandeling inclusief autoSCT | ||
1e lijn | geen indicatie | |
2e lijn* | nvt | tenminste PR |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
*Overwegingen voor allogene stamceltransplantatie Volgens richtlijn CLL |
||
vanaf 2e lijn* | hoog risico | CR, PR en < 50% beenmerginfiltratie |
*hoog risico gedefinieerd als patiënten met een vroeg recidief (na 6 maanden en binnen 18 maanden) na autologe PBSCT Volgens richtlijn MM |
||
1e lijn | geen indicatie | |
2e lijn – te overwegen | hoog risico* | ≥ PR |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
* Als onvoldoende respons een reden is om naar derdelijnstherapie over te gaan moet bij geschikte patiënten HLA-typering van de patiënt en eventuele broers of zussen verricht worden voor eventuele alloSCT indien opnieuw onvoldoende respons bereikt **Alleen bij uitblijven van een acceptabele respons moet een allogene stamceltransplantatie verricht worden. NB een alloSCT dient ook overwogen te worden bij patienten met diepe cytopenieën die niet adequaat behandeld kunnen worden met een TKI. Volgens richtlijn CML |
||
1e chronische fase | indien falen op 3e lijns TKI* | |
Acceleratie fase** of blastencrisis | n.v.t. | 2e chronische fase en BM ≤ 5% blasten geen extramedullaire ziekte PB hoeft niet hersteld |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
Evt. inductiebehandleing afhankelijk van percentage blasten, leucocytenaantal, miltgrootte en cellulariteit beenmerg. Upfront alloSCT te overwegen bij < 10% blasten in het beenmerg (CMML 0 en 1). | ||
n.v.t. | Itzykson score intermediair en hoog |
|
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
nvt* |
volgens DIPSS Plus |
nvt |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
* Alleen matched sibling; leeftijdsgrens t/m 40 jaar in 1e lijn. Te bespreken voor patiënten van 41 t/m 50 jaar (afhankelijk comorbiditeit). > 50 jaar IST in 1e lijn en alloSCT reserveren voor evt. 2e lijns behandeling ** Matched sibling, ≥ 10/10 MUD voor alle leeftijden t/m 70 jaar ***CB voor alle leeftijden t/m 70 jaar |
||
1e lijn* | SAA; VSAA | n.v.t. |
2e lijn** | n.v.t. | n.v.t. |
3e lijn*** | n.v.t. | n.v.t. |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
* Getransformeerd DLBCL na 1e lijns behandeling inclusief autoSCT; indicatie autoSCT echter geen autoloog transplantaat beschikbaar ** Overige DLBCL na 2e lijns behandeling inclusief autoSCT |
||
1e lijn | geen indicatie | |
2e lijn* | n.v.t. | ≥ PR |
3e lijn** | n.v.t. | ≥ PR |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
* Recidief na autoSCT in 1e lijn of vroeg recidief na chemotherapie | ||
1e lijn | geen indicatie | |
2e lijn*/** | n.v.t. | ≥ PR |
Behandelingslijn | Risicostatus | Vereiste remissie |
---|---|---|
* Recidief na autoSCT | ||
1e, 2e lijn | geen indicatie | |
≥ 3e lijn* | n.v.t. | responsieve ziekte |
Autologe stamceltransplantatie
Diagnose | Behandelingslijn | Risicoscore | Remissie |
---|---|---|---|
* Afhankelijk van MRD na 2e kuur. | |||
AML | 1e lijn, in/volgens H150 | Favorable*, intermediate* | CR1 |
ALL | Geen indicatie |
Diagnose | Behandelingslijn | Risicoscore | Remissie |
---|---|---|---|
Folliculair NHL | geen indicatie | n.v.t. | |
Grootcellig NHL | 1e lijn: geen indicatie | n.v.t. | |
2e lijn | n.v.t. | tenminste PR | |
M. Hodgkin | 2e lijn | n.v.t. | niet progressief |
MCL | 1e lijn | n.v.t. | tenminste PR |
Behandelingslijn | Risicoscore | Remissie |
---|---|---|
* Na HDM |
||
1* | n.v.t. | niet gespecificeerd |
>2** | n.v.t. | niet gespecificeerd |
Klik hier voor Brief: verwijzing patiënt voor stamcelaferese en ASCT.
Criteria
Leeftijd en type SCT
- autoSCT t/m 70 jaar voor alle indicaties behalve het mantelcellymfoom daar bij MCL > 65 jaar mogelijkheden voor effectieve behandeling voor 1e lijn en recidief in studieverband beschikbaar zijn
- alloSCT t/m 70 jaar voor alle indicaties
» de leeftijdsgrens voor alloSCT is van toepassing op iedere type donor en iedere stamcelbron
» Voor patiënten > 65 jaar wordt een maximale HCT-CI score van ≤ 5 punten aangehouden.
Inclusiecriteria
- Performance: WHO ≤ 2.
- Longfunctie: VC, FEV1, DLCOc allen ≥ 50%.
- Hartfunctie: ejectiefractie ≥ 45%.
- Leverenzymen: ≤ 2.5 x bovenwaarde van bilirubine en transaminases.
- Nierfunctie: kreatinineklaring ≥ 40 ml/minuut.
- Bepaal EBMT score en HCT-CI. Bij AML in CR1 ook de integrated risk score berekenen
Transplantatierisicoscore
Comorbidity | Definitions of comorbidities included in the new HCT-CI | HCT-CI weighted scores | Score |
---|---|---|---|
Arrhythmia | Atrial fibrillation or flutter, sick sinus syndrome, or ventricular arrhythmias | 1 | |
Cardiac | Coronary artery disease a, congestive heart failure, myocardial infarction, or EF ≤ 50% | 1 | |
Inflammatory bowel disease | Crohn disease or ulcerative colitis | 1 | |
Diabetes | Requiring treatment with insulin or oral hypoglycemics but not diet alone | 1 | |
Cerebrovascular disease | Transient ischemic attack or cerebrovascular accident | 1 | |
Psychiatric disturbance | Depression or anxiety requiring psychiatric consult or treatment | 1 | |
Hepatic, mild | Chronic hepatitis, bilirubin > ULN to 1.5 x ULN, or AST/ALT > ULN to 2.5 x ULN | 1 | |
Obesity | Patients with a body mass index > 35 kg/m2 | 1 | |
Infection | Requiring continuation of antimicrobial treatment after day 0 | 1 | |
Rheumatologic | SLE, RA, polymyositis, mixed CTD, or polymyalgia rheumatica | 2 | |
Peptic ulcer | Requiring treatment | 2 | |
Moderate/severe renal | Serum creatinine > 177 µmol/L, on dialysis, or prior renal transplantation | 2 | |
Moderate pulmonary | DLco and/or FEV1 66%-80% or dyspnea on slight activity | 2 | |
Prior solid tumor | Treated at any time point in the patient’s past history, excluding nonmelanoma skin cancer | 3 | |
Heart valve disease | Except mitral valve prolapse | 3 | |
Severe pulmonary | DLco and/or FEV1 ≤ 65% or dyspnea at rest or requiring oxygen | 3 | |
Moderate/severe hepatic | Liver cirrhosis, bilirubin > 1.5 x ULN, or AST/ALT > 2.5 x ULN | 3 | |
Total score: |
score | |||
---|---|---|---|
* Disease stage is classified for each main disease category, as follows. Early disease stage (0) includes: acute leukemia transplanted in 1st complete remission, myelodysplastic syndrome transplanted either untreated or in 1st complete remission, chronic myeloid leukemia in 1st chronic phase, non-Hodgkin lymphoma and multiple myeloma transplanted untreated or in 1st complete remission. Intermediate disease stage (1) includes: acute leukemia in 2nd complete remission, chronic myeloid leukemia in all other stages than chronic phase or blast crisis, myelodysplastic syndrome in 2nd complete remission or in partial remission, non-Hodgkin lymphoma and multiple myeloma in 2nd complete remission, in partial remission or stable disease. Late stage disease (2) includes: acute leukemia in all other disease stages, chronic myeloid leukemia in blast crisis, myelodysplastic syndromes in all other disease stages and multiple myeloma and lymphoma in all other disease stages than those defined as early or intermediate. Stage is not applicable for patients with aplastic anemia. ** Not applicable in CR1. |
|||
Age of patient | < 20y 20-40y > 40y |
0 1 2 |
|
Histocompatibility | HLA- id sibling Other |
0 1 |
|
Donor recipient gender combination | Other Female donor for male recipient |
0 1 |
|
Disease stage* | Early Intermediate Late |
0 1 2 |
|
Time interval from diagnosis to SCT** | < 12 months > 12 months |
0 1 |
|
Total score: |
Prognostic subgroup | EBMT-score | Seattle HCT-CI |
---|---|---|
Good (NRM: 10-15%) | 0 points | 0 |
Intermediate (NRM: 15-25%) | 1-2 points | 1-2 |
Poor (NRM: 30-40%) | ≥ 3 points | ≥ 3 |
Stamcelbron
Stamcelbron
Voorkeur voor perifeer bloed (ook bij MUD).
Cord blood indien geen MUD beschikbaar, of indien niet beschikbaar binnen redelijke termijn (< 2 maanden indien urgente SCT geïndiceerd). Wanneer cord blood niet haalbaar is bijv. in geval van onvoldoende TNC of HLA antistoffen of na eerdere rejectie van een cord blood transplantaat kan transplantatie met een haploidentieke donor worden overwogen.
Uitzonderingen:
- aplastische anemie (voorkeur voor beenmerg)
- geen BM i.g.v. allo-SCT waarbij ook nog erydepletie zal moeten plaatsvinden
Matching
Voor criteria t.a.v. matching: zie SOP allogene stamceltransplantatie op KMS en aanbevelingen selectie gematchte onverwante stamceldonoren
Donorkeuze
Zie KIS: ALLOGENE (FAMILIE) HPC DONOR.
Stamcelmobilisatie en stamcelcollectie
1) START Filgrastim | Bij poliklinische kuren: vanaf 4 dagen na het einde van de chemotherapie Bij intensieve klinische kuren: vanaf granulo’s ≥ 0.5 x 109/l |
|
2) STOP Filgrastim | Laatste dag van de aferese | |
3) DOSIS Filgrastim | 2 x 5μg/kg per dag s.c. | |
4) TIJDSTIP van toediening Filgrastim | 2 x daags à 12 uur, voor en na aferese De tijd tussen toediening van G-CSF en start van de aferese dient minimaal een uur te bedragen |
|
5) START AFERESE | INDIEN: WBC > 2.0 x 109/L en > 20 x 106 /L CD34+ in PB. |
|
---|---|---|
6) VOORWAARDEN TRANSPLANTAAT | Streven naar: AUTOLOOG: CD34+ 2.5 x 106/kg Bij Multipel Myeloom: CD34+ 2.5 x 106/kg voor een single autoSCT en 5.0 x 106/kg voor een tandem auto SCT ALLOGEEN: CD34+ minimaal 2.0-5.0 x 106/kg voor een onbewerkt transplantaat en maximaal 10 x 106/kg. |
|
7) AANTAL AFERESES | Maximaal 4 afereses | |
8) Uitsluitend bij patiënten met NHL/HL/MM: Indien onvoldoende mobilisatie bij filgrastim |
Indien CD34+ in PB tussen dag 10 en 12 < 20 x 106 /L Dosering: dosis bij lichaamsgewicht <= 83 kg: 20 mg/dag (= 1 ampul); dosis bij lichaamsgewicht > 83 kg: 0.24 mg/kg/dag; zn aanpassen aan de nierfunctie. Tijdstip toediening: 6-11 uur voor geplande stamcelverzameling (praktisch: 22:00 avond voorafgaand aan de stamcelfaferese). Ferese volgende dag. NB wel eerst CD34+ bepalen. Indien geen CD34 positieve cellen worden gemobiliseerd: geen indicatie voor een 2e toediening. Indien onvoldoende stamcellen worden verzameld: indicatie voor 2e plerixafor toediening (EN doorgaan met G-CSF). Indien stamcelmobilisatie op deze wijze niet lukt, overweeg dan na 10-14 dagen hernieuwde poging middels donor stamcelmobilisatie schema waarbij op dag +4 plerixafor wordt toegediend (dag +5 CD34 bepalen). |
NB: Eventuele andere schema’s/doseringen m.b.t. de dosering van G-CSF welke in studieprotocollen staan worden “overruled” door bovenstaande afspraken.
Klik hier voor een handleiding hemaferese.
Start Filgrastim | Dag – 5 t/m laatste dag van de aferese |
Dosis Filgrastim | 2x 5 µg/kg per dag s.c. à 12 uur |
Start aferese | Dag –1 van PSCT |
NB: | WBC controle dag –2, indien leuco’s > 75 x 109/L, Filgrastim dosis aanpassen |
Doseerschema Zarzio (patienten voor autoloog en allogene familiedonoren) |
||
ochtend | avond | |
< 54 kg | 300 mcg | 300 mcg |
55-69 kg | 300 mcg | 300 mcg |
70-87 kg | 480 mcg | 300 mcg |
88-102 kg | 480 mcg | 480 mcg |
> 103 kg | 600 mcg | 480 mcg |
Zarzio voorschrijven via HIX als thuismedicatie. De medicatie moet door patient/donor bij de politheek gehaald worden.
Voor stamceldonoren: schrijf medicatie voor 5.5 dagen voor (11 spuitjes).
Voor patienten: schrijf medicatie voor 10 dagen voor (20 spuitjes). NB corrigeer het aantal voor te schrijven spuitjes als patient tijdens opname al gestart is met G-CSF.
ABO bloedgroepincompatibiliteit en allogene SCT
Zie KIS: SOP BLOEDGROEPINCOMPATIBILITEIT EN ALLOGENE HPC TRANSPLANTATIE.
Conditionering
-
De verscheidene conditioneringsschema’s zijn digitaal beschikbaar in HIX en op het KMS. Welke conditionering wordt gegeven wordt bepaald door de onderliggende ziekte, de eerdere behandeling (inclusief evt. radiotherapie) die is gegeven, de stamcelbron en de leeftijd en evt. comorbiditeit van patient. In het algemeen is het volgende afgesproken:
Allogeen
- AML/MDS/CMML/CML: Busulfan 3.2 mg/kg i.v. dag 1,2 en 3; Fludarabine i.v. 40 mg/m2 i.v. dag 1,2,3 en 4.
- ALL en hooggradige non-Hodgkin lymfomen (DLBCL, T-cel NHL en MCL):
- <40 jaar: Fludarabine 30 mg/m2 i.v. dag 1,2,3; TBI 2×6 Gy dag 5,6.
- 40-65 jaar: Fludarabine 30 mg/m2 i.v. dag 1,2,3 en TBI 2×5 Gy dag 5,6.
- > 65 jaar: Cyclofosfamide 14.5 mg/kg i.v. dag 1,2; fludarabine 30 mg/m2 i.v. dag 1-5; TBI 1×2 Gy dag 6.
- PMF (volgens of in HOVON 134): Busulfan 3.2 mg/kg i.v. dag 1,2 en 1.6 mg/kg op dag 3; fludarabine 30 mg/m2 i.v. dag 1-6; ATG i.v. 10 (sib) of 20 (MUD) mg/kg dag 5,6,7.
- Laaggradige non-Hodgkin lymfomen en CLL: Cyclofosfamide 14.5 mg/kg i.v. dag 1,2; fludarabine 30 mg/m2 i.v. dag 1-5; TBI 1×2 Gy dag 6.
- Hodgkin lymfoom: Cyclofosfamide 14.5 mg/kg i.v. dag 1,2; fludarabine 30 mg/m2 i.v. dag 1-5; TBI 1×2 Gy dag 6.
- Multipel myeloom: Cyclofosfamide 14.5 mg/kg i.v. dag 1,2; fludarabine 30 mg/m2 i.v. dag 1-5; TBI 1×2 Gy dag 6.
- Aplastische anemie:
- <= 40 jaar met sibling donor: Cyclofosfamide 50 mg/kg dag 1-4; ATG 3.75 mg/kg i.v. 1,2,3.
- <= 40 jaar met MUD: Cyclofosfamide 50 mg/kg dag 1-4; ATG 3.75 mg/kg i.v. 1,2,3; TBI 1×2 Gy dag 5.
- > 40 jaar: ATG 2 mg/kg i.v. dag 1-4; fludarabine 30 mg/m2 i.v. dag 3,4,5; TBI 1×2 Gy dag 7.
In sommige gevallen kan nog gekozen worden voor het ‘klassieke’ RIC schema met Fludarabine 30 mg/m2 gedurende 3 dagen en 1×2 Gy TBI.
Bij cord blood SCT wordt onafhankelijk van de onderliggende diagnose gebruikt gemaakt van de volgende twee schema’s:
-
- Cyclofosfamide 60 mg/kg i.v. dag 1; fludarabine 40 mg/m2 i.v. dag 2-5; TBI 2×2 Gy dag 6 en 7. Transplantatie op dag 8 en 9.
- Cyclofosfamide 60 mg/kg i.v. dag 1; fludarabine 40 mg/m2 i.v. dag 2-5; TBI 2×2 Gy dag 6 en 7. Transplantatie op dag 7 en 8.
Autoloog
-
- BEAM: Carmustine 300 mg/m2 i.v. dag 1, etoposide 2 dd 100 mg/m2 i.v. dag 2-5, cytarabine 2 dd 200 mg/m2 i.v. dag 2-5, melfalan 140 mg/m2 i.v. dag 6.
- HDM
- eGFR >= 40 ml/min: Melfalan 200 mg/m2 i.v. dag 1 met autoSCT op dag 2.
- eGFR < 40 ml/min: Melfalan 140 mg/m2 i.v. dag 1 gevolgd door rustdag en autoSCT op dag 3.
- Bu/Cy: Busulfan 4 dd 1 m/kg p.o. dag 3-6; cyclofosfamide 60 mg/kg i.v. dag 7,8.
- Car/Thio: Carmustine 400 mg/m2 i.v. dag 1; thiotepa 2 dd 5 mg/kg dag 2,3.
- mCTC (Subito trial): Cyclofosfamide 3000 mg/m2 i.v. dag 1; carboplatin 400 mg/m2 i.v. dag 1,2; thiotepa 250 mg/m2 i.v. dag 2.
- CE (kiemceltumoren): Carboplatin AUC 8 i.v. dag 1-3; etoposide 400 mg/m2 dag 1-3.
Chimerisme
Mixed chimerisme
- Bij mixed chimerisme (MC) in BM en/of PB monitoring intensiveren met extra bepalingen iedere 4 weken in PB tot compleet chimerisme is bereikt. Zo mogelijk immuunsuppressie (IS) versneld afbouwen. Patienten met MC dienen in een MDO besproken te worden.
DLI
Bij MC op enig tijdstip in combinatie met aanwezigheid van MRD (immunologisch/cytogenetisch):
Overweeg preventief DLI (tenzij nog IS en/of GVHD)
CD3-chimerisme
Afname van CD3-chimerisme is geassocieerd met een verhoogde kans op rejectie.
Patiënten met MC in de CD3-fractie na NMA allo SCT volgens protocol blijven vervolgen.
Graft-versus-Host Disease (GvHD)
Preventie:
Algemeen: Posttransplantatie cyclofosfamide 50 mg/kg i.v. op dag 3 en 4 na alloSCT in combinatie met ciclosporine 2 dd 1.5 mg/kg i.v. met dalspiegels tussen 250-350 μg/ml vanaf dag 5 na alloSCT. Ciclosporine wordt op dag 70 na SCT gestaakt (tenzij GVHD). Bij een voorgeschiedenis van een graad I aGVHD gelieve ciclosporine af te bouwen en niet direct te staken. Wanneer orale inname mogelijk is ciclosporine omzetten in tabletten.
Uitzonderingen/alternatieve schema’s :
- Cord blood SCT: Ciclosporine 2 dd 1.5 mg/kg i.v. met dalspiegels tussen 250-350 μg/ml en myfortic 2 dd 16 mg/kg p.o. (maximaal 2160 mg per dag); startdagen zoals vermeld in beschikbare kuurschema’s. Myfortic staken op dag 30. Ciclosporine vanaf dag 90 na alloSCT afbouwen tot 0 mg met 10% per week tot dag 180 (mits GVHD). Wanneer orale inname mogelijk is ciclosporine omzetten in tabletten.
- Aplastische anemie:
- Cy/ATG/+/-TBI voor lft <= 40 jaar: Ciclosporine: 2 dd 2.5 mg/kg vanaf dag –3 tot minimaal +9 maanden met dalspiegels tussen 250-350 μg/ml plus methotrexaat dag +1 minimaal 24 hr na stamcelinfusie 15 mg/ m2 push i.v.; dag + 3, + 6, +11: 10 mg/m2 push i.v.
- Flu/ATG/TBI voor lft > 40 jaar: Ciclosporine 2 dd 4.5 mg/kg per vanaf dag -3 tot dag 180 na alloSCT waarna afbouw en myfortic 2 dd 16 mg/kg p.o. (maximaal 2160 mg per dag) van dag van transplantatie tot dag 90 na transplantatie.
- PMF: Mycofenolaatmofetil per os 2 x dd 1000 mg vanaf dag 8 / dag van transplantatie tot dag 28 na transplantatie en ciclosporine 2 dd 1.5 mg/kg i.v. met dalspiegels tussen 250-350 μg/ml vanaf dag -3 t/m dag 100 na SCT waarna afbouw tot stop op dag 180 na SCT.
- AlloSCT met haploidentieke familiedonor: Posttransplantatie cyclofosfamide 50 mg/kg i.v. op dag 3 en 4 na alloSCT in combinatie met ciclosporine 2 dd 1.5 mg/kg i.v. met dalspiegels tussen 250-350 μg/ml vanaf dag 5 t/m dag 180 na alloSCT en MMF 3 dd 15 mg/kg (maximaal 3 dd 1000 mg) oraal vanaf dag 5 t/m dag 35 na transplantatie.
- Fludarabine 30 mg/m2 gedurende 3 dagen en 1×2 Gy TBI – RIC/Seattle schema: Ciclosporine 2 dd 4.5 mg/kg per vanaf dag -3 tot dag 120 na alloSCT waarna afbouw met 10% per week tot stop op dag 180 na SCT en myfortic 2 dd 16 mg/kg p.o. (maximaal 2160 mg per dag) van dag van transplantatie tot dag 84 na transplantatie.
Manifestatie en diagnostiek van GVHD
Zie ook beschikbare HOVON behandelrichtlijn GVHD.
acute GVHD
De belangrijkste orgaanlokalisaties zijn huid, maagdarmkanaal en lever. Vrijwel altijd begint het in de huid. Vaak is koorts en algehele malaise aanwezig..
Diagnostiek
- Bij huidafwijkingen: huidbiopt
- Bij diarree:
- faeceskweken:
- bacterieel: SSC (SASK CAMK; als patient van thuis komt) en clostridium toxine
- viraal: rota, adeno, astro, noro, sapo.
- endoscopie:
- sigmoidoscopie met biopten voor PA en virologie (CMV PCR). NB bij verdenking op CMV ziekte (patient CMV seropositief en/of een CMV seropositieve donor EN een CMV reactivatie in het bloed) dient een colonoscopie verricht te worden. Verder heeft colonoscopie de voorkeur als bij beeldvorming (CT) elders in het colon en/of terminale ileum afwijkingen worden gezien.
- 24 uurs volume faeces meten
- faeceskweken:
- Bij nausea/vomitus:
- endoscopie:
- gastroduodenoscopie met biopten (maag, duodenum) voor PA en evt. virologie bij verdenking op CMV ziekte (CMV PCR)
- endoscopie:
- GVHD scoren volgens onderstaande tabel indien kweken negatief zijn en biopt passend is bij GVHD.
Stadium | Huid | Lever | Maagdarmkanaal |
---|---|---|---|
1 | Maculopapulaire rash < 25% lich. opp. |
Bilirubine < 50 μmol/l | 500-1000 cc diarree/dag of persisterende nausea zonder diarree* |
2 | Maculopapulaire rash 25-50% lich. opp. |
bilirubine 50-102 μmol/l | 1000-1500 cc diarree/dag |
3 | Maculopapulaire rash > 50% lich. opp |
bilirubine 102-255 μmol/l | > 1500 cc diarree/dag |
4 | Gegeneraliseerde erytrodermie +bullae | bilirubine > 255 μmol/l | Heftige buikpijn met of zonder ileus. |
* met histologisch bewijs voor GVHD in maag/duodenum |
Graad:
I | Huid: stadium 1-2 en lever: stadium 0 en darm: stadium 0 |
II | Huid: stadium 3 of lever: stadium 1 of darm: stadium 1 |
III | Lever: stadium 2-3 of darm: stadium: 2-4 |
IV | Huid of lever: stadium 4 |
Chronische GVHD
Dit is een pleomorf ziektebeeld dat mild tot zeer ernstig kan verlopen. Het komt in zijn ernstiger vorm het meest overeen met het beeld van sclerodermie (ook overlap naar andere “auto-immuun ziektes”). Vrijwel elk orgaan kan aangetast zijn en het proces kan gepaard gaan met een vrij ernstige immuundeficiëntie en dientengevolge met opportunistische infecties (voornamelijk huid, ogen, mond, oesophagus, bovenste luchtwegen en de lever). Bij de novo chronische GVHD biopsie aangetaste orgaan gewenst..
Tijdstip begin: grote spreiding, meestal in afbouwfase immunosuppressiva.
Definitie van acute en chronische GVHD volgens de NIH criteria (Filipovich BBMT 2005)
Optreden na SCT/DLI (d) | Kenmerken van aGVHD | Diagnostische/ karakteristieke (distinctive) kenmerken van cGVHD | |
---|---|---|---|
Acuut | |||
|
<100 dagen >100 dagen |
Ja Ja |
Nee Nee |
Chronisch | |||
|
Geen limiet Geen limiet |
Nee Ja |
Ja Ja |
Diagnose van cGVHD kan gesteld worden volgens tabel 1 en 2 bij:
- Aanwezigheid van 1 diagnostische bevinding of
- Aanwezigheid van 1 karakteristieke (distinctive) bevinding bevestigd door histologisch, radiologisch of ander (bv Schirmer test) onderzoek met uitsluiting van andere potentiële oorzaken
Classificatie van cGVHD vindt plaats volgens tabel 1 en 2:
- Mild:
≤ 2 orgaanlokalisaties (long uitgesloten), met maximaal orgaan score 1 - Moderate:
≥ 1 orgaanlokalisaties, maximaal orgaan score 2
≥ 3 orgaanlokalisaties, maximaal orgaan score 1
Longlokalisatie score 1 - Severe:
Orgaan score 3 in welk orgaan dan ook
Longlokalisatie score ≥ 2
Behandeling GVHD
Standaard behandeling acute GVHD | |
---|---|
Graad I |
|
Graad II-IV | Eerstelijnstherapie:
Tweedelijnstherapie in geval van refractaire ziekte: volgens richtlijn GVHD Supportive care tijdens behandeling van acute GVHD graad II-IV met hoge dosis corticosteroïden:
|
Chronische GVHD | |
---|---|
symptomatisch mild | Lokale therapie zoals corticosteroid zalf (b.v. 0.1% triamcinolon) op aangetaste huid gebieden, tot rash verdwenen is; duratears of carbomeer ooggel (2 mg/g) bij droge ogen; tacrolimus zalf 0.1% 2 dd bij orale chronische GVHD (let op: soms toestemming zorgverzekeraar nodig) |
moderate/severe |
Bij patiënten die langdurig prednison gebruiken: alendroninezuur (1 x per week 70 mg), calciumcarbonaat/colecalciferol 500 mg/400 IE (2 dd 1) en fluconazol (1 dd 50 mg) geven. |
BOS | Prednisolon 1 dd 1mg/kg, langzaam afbouwen, lang behandelen! |
Donor lymfocyten infusie
Indicaties
Recidief ziekte na allo-SCT
Dosering:
DLI 1:
- 3.107 CD3+/kg indien sib-donor
- 3.106 CD3+/kg indien MUD.
DLI 2:
- 1.108 CD3+/kg indien sib-donor
- 1.107 CD3+/kg indien MUD.
Preventief in studieverband
Dosering en timing zoals beschreven in de beschikbare protocollen van HOVON 145 en 148; zie KMS en onderstaande tabel
DLI I: Sibling donor / Unrelated donor | 1.0 x 106 CD3+/kg / 0.3 x 106 CD3+/kg |
DLI II: Sibling donor / Unrelated donor | 3 x 106 CD3+/kg / 1.5 x 106 CD3+/kg |
DLI III: Sibling donor / Unrelated donor | 1 x 107 CD3+/kg / 5 x 106 CD3+/kg |
Therapieresistente virusinfectie na allo-SCT
Dosering:
- 1.106 CD3+/kg indien sib-donor
- 1.105 CD3+/kg indien MUD-SCT.
Richtlijn infectiepreventie en –therapie
Preventie van HSV en VZV
Indicatie
Alle patiënten die een autologe stamceltransplantatie of een allogene stamceltransplantatie met stamcellen van een verwante of onverwante donor ondergaan.
Doseringen
Valaciclovir: | 2dd 500 mg p.o. vanaf dag van transplantatie tot dag 365 na transplantatie |
Aciclovir: | 3dd 5 mg/kg i.v. indien orale inname niet mogelijk is |
Dosis eventueel aanpassen bij nierfunctiestoornissen! |
CMV
Zie KMS: SOP CMV behandeling
EBV
Zie KMS: SOP EBV behandeling
HHV6
monitoring na CB SCT vanaf dag van transplantatie tot dag 90 na transplantatie; wekelijks of tenminste bij eerder polikliniek bezoek
Antibiotica profylaxe na allogene SCT
Preventie is gericht op pneumocystis carinii en in mindere mate pneumokokken:
Cotrimoxazol 1dd 480 mg p.o.
Alternatief (bij intolerantie): Atovaquon 150 mg/ml; 1dd 1500 mg (10 ml)
Vaccinaties na allogene SCT
Zie KMS: SOP vaccinaties na allogene HPC transplantatie
Overzicht normaalwaarden
Lymfocytenherstel na alloSCT:
Normaalwaarden:
NK: | > 100/μl |
CD4+: | > 400/μl |
CD8+: | > 300/μl |
Spiegels van medicamenten
Ciclosporine | (dalspiegel) | 250-350 μg/l (therapeutisch) |
Tacrolimus | (dalspiegel) | 5-8 μg/l (~ ciclosp 100-150 μg/l) |
10-15 μg/l (~ ciclosp 250-350 μg/l) | ||
Sirolimus | (dalspiegel) | 4-12 ng/ml |
Ganciclovir | (dalspiegel) | 0.2-1 μg/ml |